Over het archief
Het OWA, het open archief van het Waterbouwkundig Laboratorium heeft tot doel alle vrij toegankelijke onderzoeksresultaten van dit instituut in digitale vorm aan te bieden. Op die manier wil het de zichtbaarheid, verspreiding en gebruik van deze onderzoeksresultaten, alsook de wetenschappelijke communicatie maximaal bevorderen.
Dit archief wordt uitgebouwd en beheerd volgens de principes van de Open Access Movement, en het daaruit ontstane Open Archives Initiative.
Basisinformatie over ‘Open Access to scholarly information'.
one publication added to basket [10787] |
Het hyperbenthos van de Oosterschelde en de Westerschelde: seizoenaliteit en patronen op middellange termijn
Chavatte, N. (2001). Het hyperbenthos van de Oosterschelde en de Westerschelde: seizoenaliteit en patronen op middellange termijn. MSc Thesis. Universiteit Gent. Marine Biologie. Instituut voor Dierkunde. Vakgroep Morfologie, Systematiek en Ecologie: Gent. 148 pp.
|
Beschikbaar in | Auteur | Dataset |
|
Documenttype: Doctoraat/Thesis/Eindwerk
|
Abstract |
Het doel van deze scriptie is de seizoenaliteit en de ruimtelijke patronen in het hyperbenthos van de Oosterschelde en de Westerschelde te bestuderen. In de Oosterschelde, een mariene baai, werden stalen genomen in de diepere geulen (subtidaal) ter hoogte van de monding (stations 5 en 10), het centrale deel (stations 15 en 21), de kom (station 29) en de noordelijke tak (station 38). In de Westerschelde, een echt estuarium, werden stalen genomen aan de rand van de hoofdvaargeul (eveneens subtidaal) en werd geopteerd om twee stalen uit de mariene zone (stations 1 en 2) en twee stalen uit de brakwaterzone (stations 13 en 14) uit te werken. Alle stalen werden overdag genomen met een hyperbenthische slee (0.8 m² opening en maaswijdte 1 mm) tijdens driemaandelijkse campagnes in de periode augustus 1999-mei 2000 met de R. V. Luctor (CEMO, Yerseke, NL). De hyperbenthische gemeenschappen van beide systemen worden met elkaar vergeleken. Tenslotte worden de huidige gegevens (1999-2000) van het hyperbenthos van de Westerschelde vergeleken met de gegevens van 1990-1991 om mogelijke patronen op middellange termijn op te sporen. Het hyperbenthos van de Oosterschelde werd voordien nog maar éénmaal - en in een zeer beperkte pilootstudie van vier stations in de winter van 1988 - bekeken. Deze scriptie vormt dan ook het eerste grondige onderzoek naar het belang van het hyperbenthos in de Oosterschelde. De analyse van de hyperbenthische gemeenschappen gebeurde aan de hand van de vier diversiteitsindices van Hill, densiteitsgegevens (in aantallen per oppervlakte- en volume-eenheid) en verschillende multivariate analyses in correlatie met een beperkt aantal omgevingsvariabelen. De vooropgestelde hypothesen zijn: (1) de Oosterschelde bevat minder hyperbenthische organismen dan de Westerschelde omwille van een hogere dominantie van filtrerende macrobenthische organismen, en (2) de Westerschelde is in 2000 rijker aan hyperbenthos dan in 1990 omwille van een verbeterde waterkwaliteit. In het hyperbenthos van de Oosterschelde overheerst het seizoenaal patroon. Tijdens de zomer vormen de Anomura (zoealarven van Pisidia longicornis), de Cnidaria (Eucheilota maculata) en Ctenophora (Pleurobrachia pileus) de belangrijkste taxa. Ook nog van enig belang tijdens dit seizoen zijn de Mysidacea (Mesopodopsis slabberi) en de Brachyura (zoealarven van Macropodia rostrata), gevolgd door Caridea (zoealarven van Crangon crangon), Gammaridea (Microdeutopus species) en Polychaeta (Nereis succinea). Tevens worden tijdens de zomer de meeste soorten aangetroffen (59), die hoofdzakelijk behoren tot het merohyperbenthos. Er is een sterke correlatie tussen het hyperbenthos en de hogere temperaturen en lagere zuurstofconcentraties tijdens de zomermaanden. De herfst wordt gedomineerd door Gammaridea (Microdeutopus species) en Ctenophora (Pleurobrachia pileus). Eveneens belangrijk zijn Mysidacea (Mesopodopsis slabberi), spat van Bivalvia en Polychaeta (Nereis succinea). De herfstgemeenschap is het sterkst gekorreleerd met een hoge turbiditeit. De laagste densiteiten worden genoteerd in de winter en tijdens dit seizoen komen enkel holohyperbenthische organismen voor, vooral Ctenophora (Pleurobrachia pileus)en Mysidacea (Schistomysis spiritus). In de lente neemt men de hoogste densiteiten waar (gemiddeld 4000 ind./1000 m²), die vooral bepaald worden door Ctenophora (Pleurobrachia pileus) en Brachyura (zoealarven van Carcinus maenas). Anomura (zoealarven van Pagurus bernhardus), Polychaeta (Lanice conchilega larven) en Pisces (postlarven van Pomatoschistus species) zijn ook dominante taxa tijdens de lente. Net als in de zomer overheerst het merohyperbenthos in de lente. De lente vertoont een hoge pH en hoge zuurstofconcentraties wat gecorreleerd is met een Phaeocystis bloei. De ruimtelijke patronen in het hyperbenthos van de Oosterscheld |
Dataset |
- Beyst, B.; Fockedey, N.; Hostens, K.; Mees, J.; Marine Biology Research Group - Ugent: Belgium; (2004): Ecological hyperbenthic data of the Scheldt estuary: historical data (1988-2001). Marine Data Archive., meer
|
IMIS is ontwikkeld en wordt gehost door het VLIZ.