In 2012 verloren we Jean Jacques Peters, voormalig ingenieur van het Waterbouwkundig Laboratorium (1964 tot 1979) en internationaal expert in sedimenttransport, rivierhydraulica en -morfologie. Als eerbetoon aan hem hebben we potamology (http://www.potamology.com/) gecreëerd, een virtueel gedenkarchief dat als doel heeft om zijn manier van denken en morfologische aanpak van rivierproblemen in de wereld in stand te houden en te verspreiden.
Het merendeel van z’n werk hebben we toegankelijk gemaakt via onderstaande zoekinterface.
Onderzoek van enkele specifieke knelpunten voor de vismigratie: tussentijds rapport
Viaene, P.; De Charleroy, D.; Verbiest, H. (1998). Onderzoek van enkele specifieke knelpunten voor de vismigratie: tussentijds rapport. WL Rapporten, 564. Waterbouwkundig Laboratorium: Antwerpen. 50 + 1 p. bijl., 25 p. tab., 13 p. fig. pp.
Deel van: WL Rapporten. Waterbouwkundig Laboratorium: Antwerpen.
In het kader van een Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie (26-04-'1996), waarin besloten wordt dat alle migratieknelpunten op waterlopen tegen 2010 moeten .opgeheven worden, wordt een meer specifiek onderzoek gevoerd naar enkele bijzondere knelpunten, met name duikers, sifons en sluizen. Voorliggend rapport is het tussentijds rapport van de studie "Onderzoek naar enkele specifieke knelpunten voor de vismigratie" . Voor dit onderzoek wordt nauw samengewerkt door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Wetenschappelijke Instelling van de Vlaamse Gemeenschap, en het Waterbouwkundig Laboratorium van AWZ. De opdrachtgever is de Afdeling Bos en Groen van AMINAL. In een eerste luik wordt op het Waterbouwkundig Laboratorium experimenteel onderzoek onder gecontroleerde omstandigheden uitgevoerd. In een eerste reeks proeven worden verschillende vissoorten in een open kanaal geplaatst, waardoor stromend water wordt gestuurd aan verschillende snelheden. De bedoeling van dit experiment is om voor elke soort na te gaan tegen welke snelheden de vissen nog vlot stroomopwaarts kunnen zwemmen. Deze snelheden moeten dan dienen als maximaal toelaatbare snelheid voor verdere experimenten. Het is niet de bedoeling om via dit experiment de maximaal haalbare snelheid van een vissoort te bepalen. Voorlopig wordt uit deze proefreeks besloten dat kopvoorn (Leuciscus cephalus) en zeelt (Tinca tinca) vlot snelheden aankunnen van 0,36 mIs, en dat rietvoorn (Scardinius erythrophthalmus) en winde (Leuciscus idus) zelfs snelheden tot 0,47 mIs kunnen overwinnen. Voor blankvoorn (Rutilus rutilus) en riviergrondel (Gobio gobio) kunnen geen besluiten getrokken worden. De gemiddelde lengte van de vissen bedroeg 20,9 cm (blankvoorn), 12,9 cm (kopvoorn), 15,9 cm (rietvoorn), 11,5 cm (riviergrondel en winde) en 24,1 cm (zeelt). Een tweede proevenreeks wordt uitgevoerd in een overdekt kanaal. Daarin wordt nagegaan of vissen een donkere tunnel willen inzwemmen, en wat dan de toelaatbare stroomsnelheden zijn. Als voorlopig besluit kan gesteld worden dat kopvoorn en winde stroomopwaarts zwemmen in een tunnel bij stroomsnelheden van 0,25 tot 0,29 mIs. Voor het tweede onderzoeksluik werd door de Afdeling Bos en Groen een vijver ter beschikking gesteld in de viskwekerij "De Volharding" te Rijkevorsel. In deze vijver werden een duiker en een sifon gebouwd. Door het plaatsen van twee dijklichamen wordt de vijver opgedeeld in een boven-, midden- en onderpand, waarbij boven- en onderpand verbonden worden d.m.v. een duiker en een sifon (0 300 mm), die afzonderlijk van elkaar kunnen functioneren. De stroomsnelheden in de buizen worden geregeld door aanpassing van het waterpeil in het onderpand. In dit pand werden ruim 550 individuen van 7 vissoorten uitgezet, namelijk blankvoorn, rietvoorn, kopvoorn, winde, zeelt, riviergrondel en beekforel (Salmo trutta fario). Zowel voor de duiker als de sifon werden 3 verschillende snelheden ingesteld, telkens gedurende een week. Daarna werd het bovenpand via elektrovisserij afgevist. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat alle gebruikte vissoorten doorheen de buizen zwemmen. Het derde luik van het onderzoek werd uitgevoerd in reële situaties. Het bestond er uit een overwelving en een grondduiker, gelegen op een waterloop, te evalueren op hun passeerbaarheid voor vissen. Na een aantal verkennende terreinbezoeken en een proefafvissing werder:Jtwee sites weerhouden in het kader van deze experimenten: de overwelving van de Abeek onder de Zuidwillemsvaart te Bocholt en de sifonering van de Bosbeek onder de Zuidwillemsvaart te Neeroeteren en de sifonering van de Zwarte beek onder het Albertkanaal te Beringen. Beide beken werden om de twee weken bemonsterd in de periode van 03/03/98 tot 23/06/98. Elke beek werd per afvissing op 3 verschillende trajecten bemonsterd: stroomafwaarts de Zuidwillemsvaart, net stroomopwaarts de Zuidwillemsvaart en stroomafwaarts een bodemval ongeveer 1 km verder stroomopwaarts. De stroomopwaarts en stroomafwaarts gevangen vissen werden op verschillende manieren gemerkt en terug gezet. De bemonsteringen op het terrein werden beëindigd eind juni. Uit de resultaten blijkt voorlopig dat slechts een aantal soorten migreren doorheen de duiker of de sifon, waaronder blankvoorn, grondel rietvoorn, paling (Anguilla anguilla), Bermpje (Noemacheilus barbatula) en baars (Perca fIuviatilis).
Alle informatie in het Integrated Marine Information System (IMIS) valt onder het VLIZ Privacy beleid